Nota: Publicatie van een video van uithuisplaatsing – juridische en maatschappelijke afwegingen
Inleiding
Een recente casus stelt de vraag centraal of ouders een video van de uithuisplaatsing van hun kind op sociale media mogen publiceren. In de betreffende situatie heeft de moeder de gedwongen uithuisplaatsing van haar jonge kind gefilmd en deze beelden uit protest online gedeeld. De rechter heeft vervolgens – onder verwijzing naar het belang van het kind – de publicatie van deze video verboden. Dit roept een spanningsveld op tussen enerzijds de vrijheid van meningsuiting van de ouder (artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, EVRM) en anderzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het welzijn van het kind (artikel 8 EVRM en artikel 3 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, IVRK). Daarnaast speelt de vraag hoe wenselijk het is dat mogelijke misstanden binnen jeugdzorg- en politieoptreden via social media aan de kaak worden gesteld.
In deze nota worden de juridische grondslagen van beide belangen uiteengezet, relevante Nederlandse jurisprudentie besproken, en enkele fundamentele vragen geanalyseerd. Hierbij komen de volgende kwesties aan bod: (1) de oorzaak van schade – ligt die in de vermeende mishandeling zelf of in de publicatie daarvan?; (2) de mogelijkheid dat het kind later als volwassene alsnog de beelden zou mogen publiceren; en (3) de bredere, systemische spanning tussen waarheidsvinding en het behoud van gezag/autoriteit van instanties. De nota is opgesteld in een formele stijl met juridische verwijzingen en heeft zowel een analyserend als opiniërend karakter, zodat deze bruikbaar is in juridische procedures, opiniestukken en beleidsdiscussies.
Juridisch kader: Botsende rechten en belangen
Vrijheid van meningsuiting (Art. 10 EVRM)
Ouders die een uithuisplaatsing filmen en publiceren, beroepen zich veelal op hun recht op vrijheid van meningsuiting (lexboost.com). Dit recht is in Nederland verankerd in artikel 7 van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting en verbod op censuur) en wordt gewaarborgd door artikel 10 EVRM. Inhoudende is de vrijheid van meningsuiting het recht om informatie en denkbeelden te vergaren en te verspreiden zonder inmenging van de overheid. Het omvat niet alleen de pers, maar ook individuele burgers die via sociale media misstanden onder de aandacht willen brengen. In de casus stelt de moeder dat het publiceren van de video dient om vermeende misstanden bij jeugdzorg en politie aan de kaak te stellen, zoals het onterecht weghalen van haar kind en het disproportioneel optreden van de betrokken medewerkers (lexboost.com). Hieraan ligt het argument ten grondslag dat publieke bekendheid noodzakelijk is om dergelijke onrechtvaardigheden te corrigeren, temeer daar zonder bekendheid bij het grote publiek misstanden zouden kunnen voortbestaan (lexboost.com).
Het recht op vrije meningsuiting is echter niet absoluut. Artikel 10 lid 2 EVRM bepaalt dat de uitoefening ervan onderworpen mag worden aan bij wet geregelde beperkingen die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. In nationale context is dit uitgangspunt bevestigd in jurisprudentie. Zo oordeelde het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in 2021 (in hoger beroep) dat de vrijheid van meningsuiting “niet onbegrensd is” en dat een jeugdzorginstelling en haar medewerkers recht hebben op bescherming van hun goede naam (lexboost.com). Met andere woorden, wanneer de uitlatingen of beelden de reputatie en veiligheid van derden schaden, kan beperking van de uitingsvrijheid gerechtvaardigd zijn.
Bij de beoordeling of een specifieke publicatie beschermd wordt door art. 10 EVRM, wordt vaak gekeken naar de bijdrage aan het publieke debat en de ernst van de aangekaarte misstand. Publicaties die aantoonbaar een misstand van algemeen belang blootleggen genieten zwaardere bescherming in de rechtspraak dan uitingen die voornamelijk beschuldigingen zonder feitelijke basis bevatten. De Hoge Raad heeft in het Gemeenteraadslid-arrest criteria geformuleerd voor deze afweging, waaronder: de aard en ernst van de beschuldigingen, het publieke belang van de aangekaarte misstand, de onderbouwing op het moment van publicatie, en de inkleding en toon van de uitlatingen (lexboost.com). In het licht van deze criteria zal het verschil duidelijk worden tussen een wel of niet gerechtvaardigde publicatie van de uithuisplaatsingsbeelden.
Persoonlijke levenssfeer van het kind (Art. 8 EVRM) en belang van het kind (Art. 3 IVRK)
Recht tegenover de uitingsvrijheid van de ouder staat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van het kind en andere betrokkenen. Artikel 8 EVRM beschermt het recht op privacy, familie- en gezinsleven en reputatie. In de context van de video van een uithuisplaatsing betekent dit dat zowel het kind als de uitvoerende jeugdzorgmedewerkers aanspraak kunnen maken op bescherming van hun privacy en goede naam (lexboost.com) (lexboost.com). Het kind is herkenbaar in beeld en maakt een zeer emotionele, kwetsbare situatie door. Publicatie betekent een inbreuk op zijn/haar persoonlijke levenssfeer, temeer daar dergelijke beelden onbeheersbaar kunnen worden verspreid op internet en “nooit meer weg te krijgen” zijn (volkskrant.nl). Voor het kind kunnen de gevolgen verstrekkend zijn: vrienden, klasgenoten en later ook vreemden kunnen de beelden zien, hetgeen kan leiden tot stigmatisering, pesterijen of blijvende herinnering aan een traumatische gebeurtenis (volkskrant.nl) (holstegeadvocatuur.nl). De privacy-inbreuk is des te gevoeliger omdat het hier gaat om een minderjarige die zelf geen geïnformeerde toestemming heeft kunnen geven voor publicatie.
Naast artikel 8 EVRM is ook artikel 3 van het VN-Kinderrechtenverdrag (IVRK) relevant. Dit artikel schrijft voor dat bij alle beslissingen betreffende kinderen het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn. In Nederlandse rechtspraktijk weegt het belang van het kind zwaar in procedures tussen ouders – bijvoorbeeld bij geschillen over foto’s van kinderen op social media na scheiding toetst de rechter expliciet aan het belang van het kind (zie o.a. art. 1:253a Burgerlijk Wetboek) (holstegeadvocatuur.nl). In een zaak uit 2020 werd overwogen dat online geplaatste foto’s en video’s “niet in het belang van het kind” zijn, met name omdat jonge kinderen niet kunnen overzien welke privacygevolgen het online zetten van hun beelden heeft (holstegeadvocatuur.nl). Hieruit spreekt de erkenning dat ouders een verantwoordelijkheid hebben om de privacy en reputatie van hun kind te beschermen, zelfs – of juist – tegen hun eigen neiging om beelden te delen.
In het kader van de gefilmde uithuisplaatsing betekent het belang van het kind onder meer: het voorkomen van verdere schade aan de emotionele ontwikkeling van het kind, bescherming tegen negatieve publieke aandacht, en behoud van zijn/haar recht op een normale levensloop zonder het stempel van deze gebeurtenis in de openbaarheid. De Kinderombudsman Marc Dullaert benadrukte in 2014 (naar aanleiding van een soortgelijke video van een uithuisplaatsing) hoe ingrijpend een uithuisplaatsing is en dat de verantwoordelijkheid bij jeugdzorg en politie ligt om zorgvuldig te handelen (volkskrant.nl). Tegelijk merkte de directeur van Bureau Jeugdzorg op dat het “zeer schadelijk” voor het kind is dat “alles op internet staat” – het kind had vriendjes, zat op school, en de beelden waren publiek toegankelijk (volkskrant.nl). Zulke openbare blootstelling druist in tegen het kinderlijke belang om de ervaring in besloten kring te kunnen verwerken. Het recht op privacy van het kind strekt ertoe hem of haar te behoeden voor deze bijkomende schade.
Publiek belang en maatschappelijke controle
Naast de individuele rechten bestaat er een breder maatschappelijk belang bij het bespreken van mogelijk onrecht binnen instanties als jeugdzorg en politie. Vrijheid van meningsuiting beschermt ook uitlatingen die schokken of alarmeren, juist om misstanden boven water te krijgen in een vrije samenleving. In dit geval voert de ouder aan dat de publicatie dient als een vorm van klokkenluiden of maatschappelijk protest tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Deze dimensie valt onder het algemene belang van waarheidsvinding en publieke controle.
Wanneer bijvoorbeeld daadwerkelijk sprake zou zijn van excessief politiegeweld of onrechtmatige uithuisplaatsing, is het in een democratische samenleving wenselijk dat dit aan het licht komt. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft consequent geoordeeld dat kwesties die bijdragen aan een debat van algemeen belang een hogere bescherming verdienen onder artikel 10 EVRM. Er moet echter sprake zijn van een feitelijke grondslag: de uiting moet berusten op voldoende feitelijk materiaal en een misstand van enige ernst betreffen (lexboost.com). Anders gezegd, het publiek belang wordt niet gediend door valse of ongefundeerde beschuldigingen; wél door onthullingen die een daadwerkelijke wantoestand aantonen.
In de casus van de uithuisplaatsingsvideo claimt de moeder dat er “geen grond was voor de uithuisplaatsing” en spreekt zij van “kinderhandel” (stimulansz.nl). Dit zijn zeer ernstige aantijgingen die, indien waar, onmiskenbaar een publiek belang zouden scheppen om te bespreken. De crux is of de beelden en overige informatie dit ondersteunen of dat zij vooral de emotie van het moment weergeven. Hier komt de rechterlijke toetsing om de hoek kijken: heeft de publicatie een bijdrage aan een maatschappelijk debat geleverd, of betrof het in wezen een particuliere grief en aantasting van de reputatie van betrokken hulpverleners zonder bewijs van wangedrag? In het volgende hoofdstuk bespreken we hoe Nederlandse rechters in recente jurisprudentie met deze afweging zijn omgegaan.
Actuele Nederlandse jurisprudentie
De kwestie van het filmen en online delen van een uithuisplaatsing is al enkele malen aan de Nederlandse rechter voorgelegd. Uit de jurisprudentie komt een consistent beeld naar voren: hoewel ouders een zekere vrijheid hebben om onvrede te uiten, stellen rechters paal en perk zodra de rechten van het kind of anderen in het gedrang komen.
Kort geding WSG (Rb Zeeland-West-Brabant 2020) – publicatie onrechtmatig
In een spraakmakende zaak bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in 2020 filmden een moeder en vader de uithuisplaatsing van hun bijna éénjarige dochter door medewerkers van de William Schrikker Groep (WSG, een jeugdzorginstelling) (stimulansz.nl). De vader streamde de ruim 11 minuten durende video live op Facebook, voorzien van commentaar waarin hij stelde dat er “helemaal geen gronden” waren voor de uithuisplaatsing en dat het “kinderhandel” betrof (lexboost.com). De moeder riep al schreeuwend dat dit onrechtvaardig was en dat “dit groot nieuws” zou worden (lexboost.com). Ook werd een aan de moeder gerichte brief van een jeugdzorgmedewerker op Facebook geplaatst, en de ouders spoorden anderen actief aan de video massaal te delen (lexboost.com) (lexboost.com). Deze acties leidden tot een golf van heftige reacties van derden op sociale media, variërend van vergelijkingen met nazi’s en beschuldigingen van verkrachting, tot zelfs oproepen tot geweld tegen jeugdzorgmedewerkers (lexboost.com) (lexboost.com).
De WSG spande een kort geding aan tegen de ouders en vorderde verwijdering van de video en Facebookberichten. Men stelde dat de publicatie onrechtmatig was wegens de aantasting van de privacy en goede naam van de betrokken medewerkers, alsmede de veiligheidsrisico’s die ontstonden door de bedreigende reacties van derden (lexboost.com) (lexboost.com). Ook beriep WSG zich op portretrechten (artikel 21 Auteurswet) van haar werknemers, al werd die specifieke grond door de rechter niet ontvankelijk verklaard omdat alleen de geportretteerde zelf dat recht kan inroepen (lexboost.com) (lexboost.com).
De voorzieningenrechter woog de conflicterende grondrechten zorgvuldig af: aan de zijde van de ouders artikel 7 Grondwet/10 EVRM (vrijheid van meningsuiting), aan de zijde van WSG artikel 8 EVRM (privacy, inclusief reputatiebescherming) (lexboost.com). Uit de omstandigheden bleek dat de werknemers duidelijk herkenbaar in beeld waren en persoonlijk werden beschuldigd van zeer ernstige misdrijven (kidnapping, verkrachting) en zelfs als “Hitlers nakomelingen” werden uitgescholden (lexboost.com). De rechter stelde vast dat de publicaties lasterlijk en bedreigend overkwamen op de medewerkers, die zich onveilig voelden en zelfs overwogen het jeugdzorgberoep te verlaten (lexboost.com). Hier stond tegenover dat de ouders zeiden misstanden te willen onthullen, namelijk dat de uithuisplaatsing onterecht en met buitensporig geweld zou zijn geschied (lexboost.com).
Cruciaal in het vonnis is dat de rechter oordeelde dat niet is gebleken van enig misstand die via de video aan de kaak gesteld moest worden (lexboost.com). De opgenomen beelden en het dossier boden geen steun voor de beschuldiging dat de uithuisplaatsing zonder grond plaatsvond of dat de politie buitensporig geweld gebruikte – integendeel, er lag een beschikking van de kinderrechter ten grondslag aan de uithuisplaatsing (lexboost.com). Gezien het heftige verzet van de ouders achtte de rechter het niet aannemelijk dat de ingreep op een “minder ingrijpende en voor de betrokkenen, waaronder het kind, minder schadelijke wijze” had kunnen plaatsvinden (lexboost.com). Met andere woorden: de situatie escaleerde door het verzet van de ouders zelf, en niet door onzorgvuldig handelen van jeugdzorg of politie.
Omdat van de gestelde misstanden niets bleek, diende de publicatie geen publiek belang maar bracht deze wel ernstige schade toe aan de rechten van anderen. De rechter concludeerde dat het online plaatsen van de video, voorzien van deze context en uitspraken, een niet te rechtvaardigen inbreuk op de privacy en reputatie van de medewerkers opleverde (lexboost.com). Het belang van WSG en haar medewerkers – om veilig hun werk te kunnen doen en niet blootgesteld te worden aan lichtvaardige verdachtmakingen – woog in deze omstandigheden zwaarder dan het belang van de ouders bij vrije meningsuiting (lexboost.com) (lexboost.com). De uitlatingen werden als onrechtmatig gekwalificeerd, en de ouders werden bevolen de video en de Facebookberichten binnen drie dagen te verwijderen en verwijderd te houden (lexboost.com) (lexboost.com). Tevens werd een preventief verbod opgelegd om in de toekomst opnieuw dergelijke beelden of brieven openbaar te maken, op straffe van een dwangsom (lexboost.com).
Deze uitspraak is een duidelijk precedent dat het belang van het kind en derden (medewerkers) prevaleert als de publicatie geen aantoonbare misstand blootlegt. In het vonnis is weliswaar vooral expliciet gesproken over de privacy van de medewerkers, maar impliciet speelt ook de bescherming van het kind een rol. De rechter nam immers in overweging dat een minder ingrijpende uitvoering gelet op het verzet van de ouders niet mogelijk was zonder het kind in gevaar te brengen (lexboost.com). Ook de feitelijke context – een baby van 11 maanden oud, huilend in een handdoek meegenomen terwijl de moeder schreeuwde – duidt erop dat publiciteit rondom dit incident nauwelijks in het belang van het kind kan zijn geweest.
Hoger beroep (Hof ’s-Hertogenbosch 2021) – bevestiging van het verbod
De ouders stelden hoger beroep in tegen het vonnis, maar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bevestigde in februari 2021 de beslissing van de voorzieningenrechter (lexboost.com) (lexboost.com). Het hof oordeelde dat de ouders onrechtmatig gehandeld hebben door de video en de uitlatingen te plaatsen. Opnieuw werd benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting niet onbegrensd is en dat de jeugdzorginstelling recht heeft op bescherming van haar medewerkers en haar goede naam (lexboost.com). Cruciaal was dat de ouders niet hadden aangetoond dat hun publicatie bijdroeg aan enig publiek debat over misstanden in de jeugdzorg (lexboost.com). Het hof constateerde dat de uitlatingen voornamelijk een persoonlijk ongenoegen ventileerden en ernstige beschuldigingen bevatten zonder feitelijke grondslag.
Interessant is dat het hof ook overwoog dat ouders verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van hun uitingen, inclusief reacties van derden (lexboost.com). Dat wil zeggen, als een video dermate opruiend is dat het tot bedreigingen en haat jegens hulpverleners leidt, kan dit worden meegewogen bij de onrechtmatigheid. De bevestiging in hoger beroep onderstreept de lijn dat de rechterlijke macht geen vrijbrief geeft voor het online “aan de schandpaal nagelen” van betrokken professionals onder het mom van vrijheid van meningsuiting, zeker niet wanneer kinderen en hun privacy in het geding zijn.
Andere relevante jurisprudentie
Hoewel de WSG-zaak exemplarisch is, staat deze niet op zichzelf. In de afgelopen jaren zijn diverse uitspraken gedaan over het online plaatsen van beelden van minderjarigen door ouders, steeds met een vergelijkbare uitkomst. Enkele voorbeelden:
- Hof Arnhem-Leeuwarden 2020 (vloggende moeder): In een zaak tussen gescheiden ouders verbood de rechter een moeder om nog langer foto’s en video’s van haar jonge kinderen openbaar op YouTube, Facebook en Instagram te plaatsen (holstegeadvocatuur.nl) (holstegeadvocatuur.nl). De vader had bezwaren vanwege de privacy van de kinderen en risico’s zoals pesten of misbruik. De rechtbank oordeelde dat de openbare vlogs leidden tot schending van de privacy van de kinderen en potentieel schadelijke gevolgen (pesterijen, objectivering door pedofielen) (holstegeadvocatuur.nl). In hoger beroep bevestigde het hof dit en legde een verbod van vijf jaar op voor het plaatsen van dergelijk beeldmateriaal. Het hof benadrukte dat de content niet in het belang van het kind was, mede omdat een kind van 6 jaar niet kan overzien wat de online publicatie voor gevolgen heeft (holstegeadvocatuur.nl). Hier zien we dat zelfs zonder dat er derden (zoals jeugdzorgmedewerkers) in beeld zijn, de privacy van het kind op zichzelf voldoende reden is om publicatie te beperken.
- Kort geding Bureau Jeugdzorg (2014): Uit berichtgeving blijkt dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant al eens een zaak aanspande tegen een ouder die beelden online zette (volkskrant.nl) (volkskrant.nl). De rechter gaf toen opdracht tot verwijdering van “alles”, kennelijk eveneens met de redenering dat het in strijd was met de rechten van het kind en de betrokkenen. Jeugdzorg signaleerde echter een handhavingsprobleem: de dag na het vonnis waren de beelden via een ander kanaal opnieuw online verschenen (volkskrant.nl). Dit illustreert dat juridische stappen weliswaar mogelijk zijn en meestal succesvol voor jeugdzorg, maar dat de praktische uitvoerbaarheid (het volledig laten verdwijnen van virale content) een uitdaging vormt in het digitale tijdperk. Desondanks schept elke juridische uitspraak een norm: het ongeautoriseerd delen van zulke filmpjes is onrechtmatig en ouders riskeren hiermee dwangsommen en veroordelingen.
Samenvattend leren we uit de jurisprudentie dat rechters zeer terughoudend zijn ten aanzien van het toestaan van publicaties waarbij minderjarigen en hulpverleners betrokken zijn in een uithuisplaatsing. De juridische basis voor ingrijpen is doorgaans onrechtmatige daad (art. 6:162 BW), gestoeld op schending van privacy/reputatie en het belang van het kind. De vrijheid van meningsuiting vindt haar grens daar waar het fundamentele recht van het kind op privacy en een onbezwaarde ontwikkeling in gevaar komt, of waar onterechte reputatieschade aan hulpverleners wordt toegebracht.
Analyse van kernvragen
Oorzaak van schade: de mishandeling of de publicatie?
Een belangrijk twistpunt is de vraag waardoor het kind nu precies schade lijdt: door de (vermeende) mishandeling c.q. het harde optreden tijdens de uithuisplaatsing, of door de publicatie van de beelden daarvan. Ouders in dit soort situaties voeren vaak aan dat de daadwerkelijke trauma en schade het gevolg is van het ingrijpen zelf – “niet de video maakt mijn kind kapot, maar jullie handelen doet dat”, om het zo te zeggen. In de 2014-video schreeuwde de moeder bij de uithuisplaatsing: “Jullie maken mijn kind kapot”, doelend op het handelen van jeugdzorg en politie (volkskrant.nl). Dit argument legt de verantwoordelijkheid volledig bij de uitvoerende instanties en ziet de video als middel om deze verantwoordelijkheid juist zichtbaar te maken. Vanuit dat perspectief is publicatie een symptoom, niet de oorzaak van het lijden.
De autoriteiten en kinderbeschermers benadrukken daarentegen dat openbaarmaking een eigenstandige schadecomponent met zich meebrengt voor het kind. Een uithuisplaatsing is op zichzelf ingrijpend en potentieel traumatisch – iets dat idealiter in besloten kring en met nazorg verwerkt moet worden. Wanneer ouders echter deze kwetsbare momenten filmen en delen, verlengen en verdiepen zij de pijn. Het kind wordt als het ware opnieuw slachtoffer, ditmaal van publieke blootstelling. Bureau Jeugdzorg zei over de 6-jarige jongen in de 2014-video: “Mensen realiseren zich blijkbaar niet wat dit voor een kind betekent… Die beelden krijg je nooit meer weg” (volkskrant.nl). Iedere nieuwe kijker is een nieuwe inbreuk op de privacy van het kind en een herbeleving van het trauma. Bovendien kan de aanwezigheid op internet de gebeurtenis jarenlang blijven achtervolgen, terwijl zonder publicatie de zaak na verloop van tijd uit het publieke geheugen zou verdwijnen.
Een bijkomend aspect is dat een video doorgaans één kant van het verhaal laat zien – veelal de emotie en weerstand van ouder en kind – zonder de context of aanleiding die tot de uithuisplaatsing heeft geleid. De kijkers (vaak duizenden op sociale media) zien vooral een huilend, in paniek zijnd kind en een moeder die spreekt van onrecht en “kinderroof” (volkskrant.nl). Dit wekt grote verontwaardiging, maar, zoals hoogleraar pedagogiek Micha de Winter opmerkt: “Uit dergelijke filmpjes is niet te halen wie er gelijk heeft… Ook mishandelde kinderen kunnen heel hard schreeuwen als je ze bij hun ouders weghaalt” (volkskrant.nl). Met andere woorden, de beelden zelf bewijzen niet per definitie dat de interventie onterecht was; ze tonen wel het onmiskenbare leed van het kind. De perceptie die door publicatie ontstaat – namelijk dat het kind vooral door toedoen van jeugdzorg lijdt – kan dus vertekend zijn. Echter, voor het kind zelf maakt die perceptie weinig verschil: het ondergaat zowel de interventie als de publieke aandacht daarvoor mogelijk als traumatiserend.
Ook juridisch wordt erkend dat publicatie een eigen onrechtmatigheid kan vormen, los van de juistheid van het optreden. Stel dat het optreden van jeugdzorg/politie daadwerkelijk onzorgvuldig of excessief was: dan is het optreden zelf onrechtmatig en schadelijk, maar dat geeft de ouder nog niet per definitie het recht het hele incident publiek te maken. Het kind zou immers evengoed beschermd moeten worden tegen secundaire victimisatie. In een rechtsstaat zijn er voorzieningen om onrechtmatig overheidsoptreden aan te vechten (klachten, rechtsmiddelen) zonder dat meteen de privacy van het kind geschonden wordt. Publicatie op internet wordt dan gezien als een laatste redmiddel, te rechtvaardigen slechts indien andere wegen falen én het kind er uiteindelijk bij gebaat zou zijn dat de misstand publiekelijk bekend wordt.
In het geval van de 2020/2021 WSG-zaak werd duidelijk geoordeeld dat de schade door publicatie losstaat van de eventule rechtmatigheid van de uithuisplaatsing: zelfs áls de ouders menen dat er misstanden waren, het online stellen van de video met beschuldigingen was op zichzelf schadelijk en ongegrond (lexboost.com) (lexboost.com). De rechter leek bovendien te suggereren dat het verzet van de ouders de situatie escaleren en daarmee het kind extra schade berokkende (lexboost.com). Dat impliceert dat de ouders in zekere zin medeverantwoordelijk werden gehouden voor de mate van traumatisering, doordat zij de zaak publiek maakten en lieten escaleren.
In conclusie op dit punt: het is goed verdedigbaar dat zowel de interventie als de publicatie schade kunnen toebrengen, elk op een eigen manier. De mishandeling of het harde optreden kan primaire schade veroorzaken (fysiek en psychisch trauma), terwijl de publicatie voor secundaire schade zorgt (schending van privacy, stigmatisering, herhaald herbeleven). Juridisch wordt de publicatie beoordeeld op eigen merites: ook als de ouder vindt dat de interventie verkeerd was, wordt de vraag gesteld of het delen van de beelden het kind helpt of juist verder schaadt. Gezien de jurisprudentie neigen rechters naar het laatste: men acht publicatie doorgaans niet in het belang van het kind, maar juist onderdeel van het probleem.
Het recht van het kind als volwassene om de beelden te publiceren
Stel dat het kind in kwestie meerderjarig wordt en zelf besluit de beelden van zijn/haar uithuisplaatsing openbaar te maken. Heeft hij of zij dat recht? Dit is een hypothetische maar relevante vraag in het kader van zelfbeschikking en recht op waarheid. Op het moment van de gebeurtenis en de gerechtelijke procedures was het kind minderjarig en nam de ouder (moeder) het besluit tot publicatie – wat verboden werd vanuit het belang van het kind. Wanneer het kind echter volwassen is, verschuift het perspectief: de persoon heeft dan volledige vrijheid van meningsuiting en een eigen afweging te maken over zijn levensverhaal.
In principe zou een inmiddels volwassen geworden kind ervoor kunnen kiezen de ervaring openbaar te delen, inclusief eventueel beeldmateriaal van destijds. De juridische grondslag zou dan zijn zijn eigen recht op vrije meningsuiting (art. 10 EVRM), ditmaal afgewogen tegen mogelijk de privacy van anderen die in de video voorkomen (bijv. de betrokken hulpverleners of andere kinderen). Aangezien de volwassene dan spreekt over zijn/haar eigen jeugdervaringen, ligt het voor de hand dat dit een legitieme expressie is – mogelijk zelfs met het doel om misstanden of verbeterpunten in het systeem te belichten, of om erkenning van onrecht te krijgen.
Echter, er zijn kanttekeningen:
- Privacy van derden: De oorspronkelijke video bevat mogelijk herkenbare beelden van jeugdzorgmedewerkers en politieagenten. Als de inmiddels volwassen persoon deze ongewijzigd publiceert, zouden die betrokkenen opnieuw kunnen stellen dat hun recht op privacy en reputatie wordt geschonden. De context is wel anders: in plaats van een boze ouder is het nu de direct betrokkene zelf die zijn verhaal deelt, wat moreel gewicht in de schaal legt. Niettemin kan het nodig zijn dat de persoon zorgt voor anonimisering (bijvoorbeeld gezichten blurren of namen weglaten) om juridische conflicten te voorkomen. Anders zouden de betrokkenen mogelijk opnieuw naar de rechter stappen wegens onrechtmatige openbaarmaking. Ook hier zou een rechter een balans moeten zoeken: het persoonlijke spreekrecht van het voormalige kind versus de rechten van bijvoorbeeld de hulpverlener op wie nog steeds een smet zou kunnen vallen.
- Eerdere gerechtelijke verboden: Het verbod uit 2020 was gericht tegen de ouders (de gedaagden in die zaak) om de beelden te publiceren. Het inmiddels volwassen kind was destijds geen partij in de procedure en dus niet persoonlijk gebonden aan dat vonnis. Zodra hij/zij 18 wordt, is de ouderlijke voogdij geëindigd en geldt het eerdere publicatieverbod strikt genomen niet automatisch voor het kind. In zoverre staat er juridisch niets aan in de weg dat het kind nu zelf het materiaal openbaar maakt, behoudens nieuwe rechterlijke stappen van belanghebbenden die dat willen verhinderen.
- Het belang van de (voormalige) minderjarige zelf: Het kan zijn dat het kind als volwassene er daadwerkelijk behoefte aan heeft om de beelden te delen – bijvoorbeeld om zijn verhaal te vertellen, lotgenoten te zoeken, of een misstand alsnog voor het voetlicht te brengen. In dat geval zou het argument van belang van het kind zich omdraaien: het belang van deze inmiddels volwassene kan dan juist gelegen zijn in publicatie. Wat vroeger ter bescherming werd verboden, zou later ter verwerking of gerechtigheid kunnen worden ingezet. Dit is meer een ethische overweging dan een juridische, maar het is voorstelbaar dat een rechter in zo’n scenario genuanceerder zou oordelen dan toen het om een onmondige baby ging.
Concluderend is er geen direct precedent waarin een volwassen geworden kind achteraf de ooit verboden beelden zelf publiceert. Toch valt te anticiperen dat de juridische weerstand dan minder groot zou zijn, mits rekening wordt gehouden met de rechten van eventuele derden op de beelden. De kern is dat de persoon dan zelf beslist over zijn privacy. Waar het recht een ouder kan tegenhouden “in het belang van het kind”, zal datzelfde belang anders worden geïnterpreteerd als het kind zelf handelingsbekwaam is. Uiteraard blijft gelden dat smaad, laster of opruiing ook voor een volwassene niet zijn toegestaan – dus de inhoud en toon van de publicatie blijven relevant. Maar een feitelijke weergave door de betrokkene zelf van hetgeen hem/haar is overkomen, zou in een open samenleving als een legitieme vorm van vrijheid van meningsuiting moeten kunnen worden gezien, zeker als er een maatschappelijk debat (bijv. over jeugdzorg) mee gediend is.
Waarheidsvinding versus gezagsbehoud: een systemische spanning
De casus van de gefilmde uithuisplaatsing staat symbool voor een bredere systemische spanning: die tussen het streven naar waarheidsvinding/transparantie enerzijds en het behoud van gezag en vertrouwen in instituties anderzijds.
Aan de kant van waarheidsvinding staat het ideaal dat misstanden niet onder het tapijt worden geveegd. Ouders die publieke ruchtbaarheid geven aan hun ervaringen – hoe emotioneel ook – spelen de rol van klokkenluider of alarmerende burger. Zij voelen zich vaak machteloos binnen het systeem en grijpen naar het publieke forum (social media, pers) om gehoor te vinden. Er valt te wijzen op recente schandalen (zoals de kinderopvangtoeslagaffaire) waarbij aan het licht kwam dat honderden kinderen ten onrechte uit huis waren geplaatst. Zulke inzichten kwamen mede dankzij openbaar debat en kritiek op instanties tot stand. In dat licht is maatschappelijke controle door burgerinformatie waardevol: het kan leiden tot onderzoek (zoals de Kinderombudsman die in 2014 direct een onderzoek instelde na het zien van de video (volkskrant.nl)) en tot politieke aandacht voor verbeteringen.
Aan de andere kant staat het belang van gezagsbehoud: jeugdzorg, rechters en politie moeten hun moeilijke taken kunnen uitvoeren zonder dat elk incident ongefilterd op internet verschijnt en leidt tot trial-by-media. Het functioneren van deze instituties leunt op een zeker basisvertrouwen van het publiek. Wanneer incidenten (uit hun context gehaald) viraal gaan, ontstaat het risico van demonisering van hulpverleners en ondermijning van het gezag van gerechtelijke beslissingen. In de besproken zaak zagen we dat medewerkers bedreigd werden en het vak willen verlaten (lexboost.com) – een zorgwekkende ontwikkeling, omdat de jeugdzorg al kampt met hoge werkdruk en personeelstekort. Bovendien zijn dergelijke professionals gebonden aan geheimhouding en kunnen zij zich in het openbaar amper verdedigen. Hoogleraar De Winter merkte op dat “het probleem is dat jeugdzorg vanwege de privacy niets kan zeggen” (volkskrant.nl). Ze kunnen dus niet publiekelijk de redenen voor de uithuisplaatsing uit de doeken doen of foutieve voorstelling van zaken rechtzetten, want daarmee zouden ze juist de privacy van het kind schenden. Dit informatie-onevenwicht frustreert de waarheidsvinding in de publieke opinie: de ouder kan veel roepen, de instantie moet zwijgen. Het gevolg is vaak een sympathy bias richting de ouder en het kind, en groeiend wantrouwen richting de “zwijgende” autoriteiten.
Deze spanning is systemisch van aard. Het jeugdrecht is bewust niet openbaar – zittingen over ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen vinden achter gesloten deuren plaats, vanuit het idee dat zaken in de privésfeer van het gezin moeten blijven. Transparantie wordt zo beperkt omwille van de bescherming van kinderen en gezinnen. Echter, een neveneffect is dat fouten of vermeende fouten van instanties minder zichtbaar zijn en ouders het gevoel kunnen krijgen tegen een muur te lopen. In het digitale tijdperk zoeken zij dan hun toevlucht online.
De maatschappelijke uitdaging is om een balans te vinden: hoe kunnen we genoeg transparantie en controle organiseren zodat ernstige misstanden niet onopgemerkt blijven, zonder het hek van de dam te gooien waardoor ieder individueel geval op Facebook belandt en professionals vogelvrij zijn? Enkele gedachten daarover:
- Versterken van interne en externe toezichtmechanismen: Bijvoorbeeld door de Kinderombudsman, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, of de Nationale Ombudsman meer proactief dergelijke klachten te laten onderzoeken. Als ouders vertrouwen hebben dat een onafhankelijke instantie hun verhaal serieus zal uitzoeken, is de drang tot internet mogelijk minder.
- Communicatieprotocol: Instanties zouden, binnen de privacygrenzen, beter kunnen communiceren waarom bepaalde maatregelen zijn genomen, desnoods anoniem of in algemene termen. Nu blijft het publiek vaak met vragen achter (“waarom is dit kind weggehaald?”) en vult men dat in met vermoedens van onrecht. Duidelijk maken dat een kinderrechter een beslissing heeft genomen op basis van ernstige zorgen (voor zover dat gezegd kan worden zonder details) kan enig begrip kweken.
- Juridische klarigheid over wat wel kan: Wellicht zou overwogen kunnen worden om, in zeer uitzonderlijke gevallen van vermoedens van misstanden, via de rechter een vorm van gecontroleerde publiciteit toe te staan – bijvoorbeeld geanonimiseerde beelden of besloten delen aan toezichthouders. Nu is het vaak alles of niets: ofwel totale geheimhouding, of een wilde publicatie online. Een tussenweg, waarbij de waarheidsvinding gediend wordt en toch privacy zo veel mogelijk beschermd, zou idealiter gevonden moeten worden.
Uit de besproken rechtszaken blijkt in elk geval dat de rechters vooralsnog de voorkant (het gezagsbehoud en kinderbescherming) zwaarder laten wegen dan de achterkant (het publieke alarm over mogelijke misstanden), tenzij er overtuigende aanwijzingen van misstanden zijn. Die lijn is begrijpelijk: de directe schade voor het kind en betrokkenen is concreet en tastbaar bij ongefundeerde publiciteit, terwijl het maatschappelijke voordeel van die publiciteit speculatief of afwezig is als er geen werkelijk wangedrag was (lexboost.com) (lexboost.com). Tegelijkertijd mag dit niet tot zelfgenoegzaamheid leiden binnen de instituties – transparantie en rekenschap blijven essentieel om vertrouwen te behouden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de juridische en maatschappelijke beoordeling van het publiceren van een video van een uithuisplaatsing een delicate exercitie van belangenafweging. Juridisch gezien botst het grondrecht op vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) met het recht op privacy van het kind (art. 8 EVRM) en de verplichting om het kindbelang voorop te stellen (art. 3 IVRK). Recente Nederlandse jurisprudentie – met name de uitspraken van Rb Zeeland-West-Brabant (2020) (lexboost.com) en Hof ’s-Hertogenbosch (2021) (lexboost.com) – laat zien dat rechters de zijde van de privacy en het kindbelang kiezen wanneer publicatie onnodig schadelijk is. Ouders mogen niet eenzijdig, via sociale media, een kwestie de publieke arena in trekken ten koste van de integriteit van hun kind’s levenssfeer en de veiligheid/reputatie van hulpverleners, tenzij zeer zwaarwegende omstandigheden dat rechtvaardigen.
Opiniërend kan worden gesteld dat dit terecht is: kinderen verdienen bescherming tegen ongewilde publiciteit, zelfs (of juist) tegen de acties van goedbedoelende maar geëmotioneerde ouders. Waarheidsvinding over mogelijke misstanden moet plaatsvinden, maar bij voorkeur via kanalen die de privacy van het kind respecteren. Niet de social media-timeline, maar de rechtszaal of de ombudsman is de geëigende plaats om vermeende onrechten te adresseren. Bovendien, zoals een deskundige het verwoordde, laten zulke filmpjes ons slechts een gekleurde momentopname zien en “weet je nooit wat eraan vooraf ging” (volkskrant.nl), terwijl instanties zich publiekelijk niet kunnen verdedigen vanwege privacyregels – een asymmetrie die oproept tot terughoudendheid met publieke conclusies.
Toch valt ook te begrijpen waarom ouders naar de camera en het internet grijpen: een gevoel van onrecht en onmacht. De oplossing ligt waarschijnlijk in meer vertrouwenwekkende procedures en transparantie achter gesloten deuren, zodat ouders minder snel geneigd zullen zijn het geschil open te breken in de media. Maatschappelijk gezien moeten we waken voor een verharding waarbij hulpverleners doelwit worden van publieke woede; tegelijkertijd moeten we zorgen dat echte misstanden niet verstikt worden onder een deken van geheimhouding. Het is deze balans waar beleid en wetgeving zich de komende tijd op zouden moeten richten.
In een juridische context betekent dit alles dat een rechter bij een verzoek tot verbod van publicatie streng zal toetsen of de publicatie in kwestie iets wezenlijks bijdraagt aan een publiek debat of dat het kind (en anderen) er onevenredig door worden geschaad. De huidige lijn is duidelijk: het belang van het kind en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer hebben in de regel voorrang op de uitingsvrijheid van de ouder in dit soort situaties (holstegeadvocatuur.nl). Dit neemt niet weg dat elke zaak feitelijk anders kan liggen – vooral indien er aanwijzingen zijn van ernstige misstanden zou de afweging anders kunnen uitvallen.
Voor nu bieden de genoemde uitspraken en overwegingen een richtinggevend kader. Publicatie van een uithuisplaatsingsvideo door de ouder wordt gezien als een ultimum remedium dat slechts zeer zelden te rechtvaardigen zal zijn. In alle andere gevallen geldt dat de schade vooral het kind wordt aangedaan en dat het maatschappelijk doel ook op andere wijze bereikt kan worden. Kortom, de rechterlijke boodschap is: bescherm het kind, zoek rechtvaardigheid via de rechtstaat, niet via de klik van een camera op Facebook.
Bronnen:
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant 30 jan. 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:318) (lexboost.com) (lexboost.com).
- Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 feb. 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:511) (lexboost.com).
- Volkskrant, “Onderzoek Kinderombudsman na video uithuisplaatsing”, 14 juni 2014 (volkskrant.nl) (volkskrant.nl).
- Holstege Advocatuur, “Na een verbroken relatie je kind op social media plaatsen: mag dat zomaar?”, blog 4 nov. 2022 (holstegeadvocatuur.nl) (holstegeadvocatuur.nl).
- Stimulansz, “Mag je een video van de uithuisplaatsing van je kind op internet plaatsen?”, 30 maart 2022 (stimulansz.nl) (stimulansz.nl).
📚 Bronnen en Referenties
(mix van juridische, wetenschappelijke en media; met korte relevantie-uitleg)
Juridische bronnen (min. 5)
- EHRM – Guide on Article 10 (Freedom of Expression) – European Court of Human Rights. Kernprincipes voor art. 10-afwegingen, nuttig voor publieke-belang toets. ECHR-KS
- EHRM – Guide on Article 8 (Private and Family Life) – European Court of Human Rights. Kader voor privacy/kindbelang-afweging. ECHR-KS
- Stimulansz – “Mag je een video van de uithuisplaatsing…” (Rb ZWB 2020:318) – samenvatting met context en ECLI. Casus over verwijdering video; verhouding art. 10/8. Stimulansz
- IE-Forum – “Publicatie video uithuisplaatsing onrechtmatig” – annotatie Rb ZWB 2020. Belangenafweging in kort geding samengevat. ie-forum.nl
- ITenRecht / IE-Forum – “Geuite beschuldigingen vinden geen steun in feitenmateriaal” (Hof ’s-Hertogenbosch 2021) – Bevestigt verbod; geen publiek-belang bijdrage aangetoond. itenrecht.nl+1
Wetenschappelijke/beleid (min. 5)
- UNICEF – Convention on the Rights of the Child (full text) – Artikel 3: belang van het kind als primaire overweging. UNICEF
- ICRC IHL Database – CRC Art. 3 – Autoritatieve tekst en duiding ‘best interests’ norm. ihl-databases.icrc.org
- ECHR-KS webdossier Art. 10 – Online kennisbank met thema’s en caselaw voor art. 10. ECHR-KS
- Guide to ECHR Article 10 – Columbia Global Freedom of Expression – Overzichtelijke toelichting voor juristen/redacties. Global Freedom of Expression
- Oxford Law – The Best Interests of the Child (hoofdstuk) – Verdiepende academische bespreking van IVRK-art. 3. OUP Academic
Media / achtergrond (min. 5)
- Omroep Brabant – “Kinderombudsman enorm geschrokken van filmpje uithuisplaatsing” (2014) – Context: publieke impact en reactie toezichthouder. Omroep Brabant
- AD – “Kinderombudsman onderzoekt zaak Hansje (6)” (2014) – Mediaweergave van snelle toezichtreactie na viral video. AD
- Holstege Advocatuur – “Je kind op social media plaatsen” – Praktijkuitleg en jurisprudentie bij ouderlijk delen van beelden. holstegeadvocatuur.nl
- Cleerdin & Hamer – “Gefilmde uithuisplaatsing wel of niet toelaatbaar?” – Blog met juridische duiding van Rb ZWB-zaak. Cleerdin & Hamer Advocaten
- Claves Advocaten – “Je minderjarige kind op sociale media” – Privacy en toestemming bij minderjarigen; praktische lijn. Claves Advocaten






