Telefoongesprek:
Inleiding
Op 25 oktober 2017 vond er een telefoongesprek plaats dat, hoewel ogenschijnlijk slechts tien minuten duurde, het gewicht droeg van jarenlange strijd, onbegrip, frustratie en liefde. Een vader – bezorgd, uitgesloten, vermoeid maar vastberaden – in gesprek met een gezinsvoogd, die symbool staat voor een systeem dat vaak spreekt van veiligheid, maar zelden werkelijk luistert.
Dit gesprek vormt de spil in een bredere context van ouderverstoting, institutioneel falen, en het zwijgen dat zo kenmerkend is binnen jeugdzorgorganisaties wanneer ouders terecht vragen stellen. In plaats van co-creatie of gezamenlijk ouderschap ontstaat er een muur van overlegstructuren, wachttijden, hiërarchieën en abstracte protocollen die het menselijk contact in de kern blokkeren. Wat in dit gesprek op pijnlijke wijze duidelijk wordt, is hoe makkelijk een ouder – en daarmee een kind – uit beeld kan raken wanneer er geen actieve, menselijke verbinding wordt gezocht.
De stem van de vader laat zich niet tot stilte dwingen. Wat volgt, zijn acht thema’s die uit dit gesprek naar voren komen en in de diepte vragen om reflectie, herbezinning en vooral: verantwoordelijkheid. Elk thema dat besproken wordt, raakt aan een systemische fout die niet alleen deze zaak kenmerkt, maar veel breder aanwezig is in de Nederlandse jeugdbescherming.
In de komende paragrafen gaan we deze acht thema’s één voor één uitlichten:
- Het structureel uitblijven van omgang.
- De rol van de gecertificeerde instelling (LJ&R).
- De impact op het kind.
- De verantwoordelijkheid van de professional.
- De positie van de rechterlijke macht.
- De problematische schriftelijke aanwijzing.
- Het geblokkeerde pad naar begeleide omgang.
- Het institutioneel bagatelliseren van zorgen en gevoelens.
We zullen uitspraken uit het gesprek analyseren, duiden en verbinden aan de bredere vraag: wat betekent het werkelijk om in het belang van het kind te handelen?
Want als professionals de stem van de ouder niet meer willen horen, wie beschermt dan de stem van het kind?
1. Het Uitblijven van Omgang – De Lege Stoel en de Onzichtbare Belofte
“Ja, maar die omgangsregeling die ligt er niet, Alexander. En dat maakt het lastig.”
– Elize Diepenhorst
Wat begint als een poging tot afstemming, mondt uit in een gesprek waarin duidelijk wordt hoe kwetsbaar de band tussen ouder en kind wordt zodra het systeem zich terugtrekt. In de eerste minuten van het gesprek is er een schokkend besef: er ís geen actieve omgangsregeling. Wat voor de ouder als vanzelfsprekend wordt gezien – het recht op contact met zijn dochter – blijkt in de ogen van de gezinsvoogd niet vastgelegd, niet duidelijk en niet urgent.
De vader probeert zich staande te houden in een storm van niet-handelen. Hij vraagt, bijna smekend: “En als ik nou zaterdag gewoon op kom dagen bij Humanitas? Kun je dat dan alvast bevestigen?” De stem trilt niet, maar de kwetsbaarheid is hoorbaar. Hij zoekt houvast in iets eenvoudigs: een afspraak. Een belofte. Een deur die openstaat.
Maar de deur blijft gesloten.
“Ik heb nog geen bevestiging gekregen vanuit Humanitas. Dus ik kan dat niet toezeggen.”
– Elize
Het zijn die woorden – “ik kan dat niet toezeggen” – die de vader het gevoel geven dat hij niet alleen tegenover de jeugdzorg staat, maar ook tegenover een muur van onzekerheden, die elke vorm van initiatief of betrokkenheid lamlegt. De impact is groot. Niet alleen wordt hij als ouder op afstand gehouden, maar het gemis aan interactie met zijn dochter gaat knagen aan zijn bestaansrecht als vader.
Hij beschrijft het later als “de lege stoel in de kamer die schreeuwt zonder geluid.” Het gemis wordt niet benoemd in rapportages. Het verdriet van het niet-zien wordt niet geclassificeerd als zorg. Het is systemisch onzichtbaar.
En toch is het er. Elke dag.
Wat uit het gesprek blijkt, is niet slechts een verschil in interpretatie van afspraken. Het is een pijnlijk zichtbare machtsverhouding, waarin degene met de minst luide stem – het kind – wordt ontnomen van contact met een ouder die juist strijdt om nabij te zijn. De vader benoemt dit:
“Jij wil niet dat zij mij ziet. Omdat je bang bent voor hoe moeder dan reageert. Maar wie denkt er dan aan haar?”
De jeugdbeschermer antwoordt voorzichtig, ontwijkend, en wijst op de rol van Humanitas, het wijkteam, het MDO, de rechter. Alles is elders. Niets ligt bij haar. Maar voor de vader ligt alles bij haar – want zij is zijn enige lijntje naar zijn kind.
De impact van dit uitblijven van omgang is niet theoretisch. Het is voelbaar, hoorbaar, zichtbaar – in de stem van een man die op het punt staat op te geven, maar het niet kán. Omdat opgeven voor hem gelijkstaat aan het opgeven van zijn dochter. En dat is geen optie.
“Ik hoef geen medelijden. Ik hoef geen sympathie. Ik hoef alleen een afspraak. Want zij heeft daar behoefte aan. En ik ook.”
De kracht van deze woorden ligt in hun eenvoud. Omgang is geen gunst. Het is een basisrecht. En waar het systeem zich beroept op veiligheid, stabiliteit en zorgvuldigheid, laat het hier juist een kind vallen in een leegte van gemis. En een ouder in een onrecht dat stilletjes voortduurt.
2. De Rol van de Gecertificeerde Instelling (LJ&R) – Van Bescherming naar Belemmering
“Ja, dat ligt nu bij het MDO. Daar wordt naar gekeken.”
– Elize Diepenhorst
Wat ooit begon als een samenwerking tussen ouder en instelling, lijkt tijdens het gesprek met Elize Diepenhorst verworden tot een spel van doorschuiven en uitstellen. De gecertificeerde instelling, in dit geval het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R), neemt in theorie de verantwoordelijkheid om het belang van het kind te bewaken. In de praktijk toont het gesprek iets heel anders: een structuur die zich verschuilt achter interne overleggen en zich onttrekt aan directe aanspreekbaarheid.
De ouder ervaart de instelling niet als partner, maar als drempel. Wanneer hij initiatief neemt, wordt er verwezen. Wanneer hij zorgen uit, wordt er gewacht. En wanneer hij vraagt om actie, krijgt hij procedurele antwoorden. De professional verwijst voortdurend naar het MDO, naar Humanitas, naar nog te ontvangen bevestigingen, naar de noodzaak van “overleg”. Het klinkt correct, maar voelt kil.
“We zijn bezig met een proces. Ik begrijp dat het niet snel genoeg gaat voor jou, Alexander.”
– Elize
Het sleutelwoord is hier “proces”. Maar processen beschermen geen kinderen. Mensen doen dat. In de praktijk blijkt het systeem niet op maat te zijn voor ouders die betrokken zijn, actief meedenken, en zelf verantwoordelijkheid willen nemen. Integendeel. Juist die betrokkenheid lijkt te botsen met de logica van een instelling die liever controle behoudt dan samenwerking aangaat.
Er ontstaat een kafkaësk beeld van een instelling die met elke poging tot toenadering meer afstand schept. De ouder vraagt niet om een voorkeursbehandeling, maar om erkenning van zijn rol als vader. Wat hij krijgt is een verwijzing naar een overleg waarvan hij geen deel mag uitmaken, maar waar wel over hem besloten wordt. En over zijn kind.
“Ik wil met jullie samenwerken. Maar ik word alleen gebeld als er iets fout gaat. Niet als ik iets goed doe.”
Het gesprek met Elize laat pijnlijk zien hoe de gecertificeerde instelling niet alleen de regie voert, maar ook bepaalt wie als ouder meetelt. In plaats van het erkennen van de ervaring en inzet van de vader, wordt zijn stem geneutraliseerd tot een dossiernummer. Wat overblijft is frustratie, onbegrip, en een groeiende afstand tussen beleid en praktijk.
LJ&R heeft in dit gesprek geen gezicht van bescherming. Het krijgt het gezicht van ongrijpbaarheid. En dat is exact het tegenovergestelde van wat een gecertificeerde instelling zou moeten zijn: transparant, nabij, en aanspreekbaar. Het is niet slechts een gemiste kans; het is een systemische fout die diep ingrijpt in het leven van ouder en kind.
3: De rol van het MDO – een onzichtbare regisseur
In het gesprek tussen vader en gezinsvoogd Elise Diepenhorst sijpelt keer op keer de invloed door van het zogeheten MDO – het Multidisciplinair Overleg. Hoewel het in naam een plek zou moeten zijn waar meerdere professionals gezamenlijk besluiten nemen in het belang van het kind, functioneert het in de praktijk als een ondoorzichtige machtstructuur zonder duidelijke verantwoording.
“U had een keuze kunnen maken,” zegt vader op een gegeven moment, “maar u heeft die keuze neergelegd bij een overleg waarin ik niet ben uitgenodigd, waarin ik geen stem heb en waarin mijn perspectief niet gekend is.”
Elise geeft aan dat het MDO beslissingen neemt op basis van wat ‘beschikbaar’ is. Ze legt uit dat er binnen de structuur ruimte is voor het aandragen van perspectieven, maar dat het eindbesluit bij het team ligt. De vader voelt zich buitengesloten van dit proces. Niet alleen omdat hij fysiek niet aanwezig is, maar vooral omdat zijn inhoudelijke inbreng en zijn zorgen over de veiligheid van zijn dochter genegeerd lijken te worden.
“Het voelt alsof jullie met elkaar besluiten dat ik geen goede vader ben, zonder mij zelfs maar te spreken,” zegt hij met hoorbare frustratie.
Wat volgt is een pijnlijke reflectie op het feit dat het MDO besluiten heeft genomen die maandenlang hebben geleid tot het stilleggen van de omgang. Het overleg zelf wordt door Elise afgeschermd als een soort raad van wijzen: anoniem, zonder zicht op de dynamiek, en zonder rechtstreekse communicatie met de ouder die het meest geraakt wordt door hun besluit.
“Ik weet niet eens wie er in dat overleg zitten. Wie zijn die mensen die beslissen over het leven van mijn dochter en mij?”
Deze vraag blijft onbeantwoord. De onzichtbaarheid van het MDO maakt het onmogelijk om verantwoording te vragen of het gesprek aan te gaan. Het maakt van de besluitvorming een eenzijdig en onaantastbaar bolwerk. Terwijl de gezinsvoogd Elise zegt dat ze de besluiten slechts ‘uitvoert’, voelt het voor vader alsof ze zich verschuilt achter het overleg en zich onttrekt aan haar eigen professionele verantwoordelijkheid.
“Als je als professional zelf ziet dat een kind lijdt onder het uitblijven van omgang, dan moet je daar toch wat mee?” vraagt hij.
Maar ook hier blijft de reactie vaag. Het MDO heeft besloten, en daarmee lijkt elke discussie gesmoord.
Impact
De impact van deze structuur is groot. Besluiten worden genomen op afstand, op basis van onvolledige informatie, vaak zonder wederhoor of directe dialoog met de ouder. Dat roept bij de vader gevoelens van machteloosheid, frustratie en wanhoop op. Hij voelt zich monddood gemaakt in een proces dat zijn hele leven bepaalt.
Het MDO, dat in theorie een waarborg zou moeten zijn voor zorgvuldige en evenwichtige besluitvorming, is in dit gesprek een instrument van uitsluiting geworden. Het overleg is oncontroleerbaar, ondoorzichtig en ontoegankelijk – en daarmee eerder een symptoom van systeemfalen dan een baken van bescherming.
4: Loyaliteitsconflicten bij het kind
“De stilte die ontstaat als een kind zijn eigen waarheid niet meer mag geloven”
Het telefoongesprek met gezinsvoogd Elize Diepenhorst van 25 oktober 2017 is doorspekt met pogingen van een vader om gehoord te worden over iets wat de kern raakt van het ouderschap: het contact met zijn kinderen. Niets raakt zo diep als het uitblijven daarvan — zeker als de oorzaak ligt in wat hij benoemt als een “loyaliteitsconflict”, een begrip dat binnen de pedagogiek zwaar weegt.
“Zoals je weet hebben mijn kinderen al tien weken geen omgang meer met mij. En dat merk ik aan als loyaliteitsconflict en ouderverstoting en kindermishandeling.”
In deze zin zit alles: wanhoop, pijn, inzicht én beschuldiging. De loyaliteit van een kind is een natuurlijk gegeven. Binnen de hechtingstheorie (Bowlby) leren we dat een kind loyaal is aan beide ouders, ook als één van die ouders afwezig is, ook als dat kind iets anders leert of verteld wordt.
Alexander benoemt hoe het uitblijven van contact — niet een keuze van hem, maar van het systeem — een verstorend effect heeft op de emotionele ontwikkeling van het kind. Hij legt de link met wat hij “ouderverstoting” noemt, een term die in veel juridische en psychologische contexten gevoelig ligt, maar die niet zonder reden hier genoemd wordt.
“Op het moment dat dat nu al tien weken uitblijft, nadat er een interventie van jullie uit is geweest om daar iets mee zeker te stellen, worden mijn kinderen op dit moment wel met die ouderverstoting belast.”
In die zin klinkt frustratie, maar ook een duidelijke pedagogische boodschap. De tijdelijke interventie door LJ&R lijkt meer op een structurele verstoring te zijn geworden, zonder uitzicht op herstel. Elize probeert te reageren, en er ontstaat een ongemakkelijke ruimte:
“Nee, en dat is natuurlijk sowieso inderdaad…”
“Wacht even, wacht even. Het raam hier gaat even wagenwijd open…”
Die laatste zin is symbolisch. Terwijl Alexander spreekt over openheid, eerlijkheid, contact, gooit Elize letterlijk een raam open — niet figuurlijk, niet richting contact, maar om even ‘iets anders’ te doen. Het is illustratief voor de moeizame interactie tussen ouder en systeem. Het gesprek over het kind wordt onderbroken, uitgesteld, weggewuifd.
Alexander laat zich niet van de wijs brengen:
“Kan ik dit niet op mijn kinderen afreageren? Door een omgang, door jullie die afgedwongen worden naar een omstandigheid waarbij geen hulpvraag bestaat… Dan is het enige wat ik mij kan voorstellen, is dat ik mijn kinderen weer op kantoor kan zien, een uurtje, zoals dat daarvoor was.”
De ironie is pijnlijk. Waar een vader vraagt om iets basaals — een uur met zijn kinderen, net als voorheen — wordt zelfs dat onmogelijk geacht. Alles moet via protocollen, via hulpverlening, via een MDO waar zijn stem nauwelijks in doorklinkt. Zelfs de kleinste omgangsregeling moet wachten op besluitvorming waar het kind geen actieve rol in heeft.
Pedagogische duiding
Binnen de kaders van hechtingstheorie is het cruciaal dat kinderen in staat worden gesteld een veilige band met beide ouders te onderhouden, tenzij er aantoonbaar gevaar is. In deze situatie lijkt echter geen sprake van gevaar, maar van systeemmatige besluiteloosheid en stagnatie.
De theorieën van Straus en Wolf over huiselijk geweld geven daarnaast een belangrijk perspectief: in destructieve gezinsdynamieken worden rollen van slachtoffer en dader vaak verwisseld, verwrongen of zelfs strategisch verdeeld door de omgeving. Een kind leert daarin gedrag aan — inclusief liegen of manipuleren — als overlevingsmechanisme. Wanneer Alexander benoemt dat zijn dochter wordt ingezet als intermediair tussen moeder en vader, dan beschrijft hij exact die dynamiek.
“Ze wordt belast met mijn communicatie met moeder. Moeder leest haar mijn berichten voor. En dan wordt er gezegd dat ik haar belast.”
Kinderen leren door deze dynamiek dat waarheid relatief is. De stem van het kind — essentieel binnen de jeugdzorg — wordt niet gevormd door veiligheid, maar door druk, angst en beïnvloeding. Wat volgt is een loyaliteitsconflict, waarin het kind leert: ‘ik moet kiezen’, terwijl het kind eigenlijk zou moeten leren: ‘ik mag houden van allebei’.
De conclusie is wrang:
“Zolang daar geen uitschikpunt over is, worden mijn kinderen belast doordat ze geen omgang hebben met hun vader.”
Tot slot: een oproep tot pedagogisch herstel
Deze casus vraagt om zelfreflectie binnen jeugdzorg. Loyaliteitsconflicten zijn geen bijzaak, maar kernzaken. Een kind dat leert dat loyaliteit gevaarlijk is, groeit op zonder vertrouwen. De verantwoordelijkheid ligt niet bij het kind, maar bij de professional. Bij de gezinsvoogd. Bij de beleidsmaker. En ja — bij het MDO.
De volledige transcriptie laat zien hoe indringend de gevolgen zijn van uitblijvend contact tussen ouder en kind. In het vervolg van dit handboek zullen de andere thema’s stuk voor stuk worden uitgediept. Maar laten we hier beginnen met de belangrijkste opdracht:
Herstel het contact. Herstel de hechting. Herstel het vertrouwen.
Want loyaliteit is geen wapen — het is een brug. En die brug, die moeten wij bouwen
5: De psychologische belasting van het uitblijven van erkenning
In het gesprek met gezinsvoogd Elise Diepenhorst is het voelbaar: de emotionele last die de vader draagt, opgebouwd over jaren van ontkenning, uitstel en stilzwijgen. Niet alleen is hem de omgang met zijn dochter ontnomen, maar elke poging tot erkenning van zijn perspectief wordt systematisch genegeerd. En dat knaagt.
“Ik moet mijn dochter missen. Al maanden. Niet omdat ik dat wil, maar omdat niemand durft te zeggen: dit kind heeft recht op contact met haar vader,” zegt hij.
Er is geen enkele reflectie op wat het met een ouder doet als je wekenlang – soms maanden – niets hoort, terwijl je kind wel leeft, beweegt, vraagt, huilt, groeit. Er is ook geen ruimte voor de vader om zijn verdriet of zorgen te delen, want die worden al snel geïnterpreteerd als ‘te emotioneel’, ‘beschuldigend’ of ‘reactief’.
“Het lijkt alsof je alleen nog serieus genomen wordt als je je emoties wegstopt,” merkt hij op, een pijnlijk voorbeeld van hoe het systeem waarin hij vastzit, menselijke reacties herleidt tot risicofactoren in plaats van signalen van onrecht.
Wat de vader vooral mist is erkenning – niet in juridische zin, maar op menselijk niveau. De erkenning dat zijn band met zijn dochter waardevol is. Dat het gemis legitiem is. Dat zijn zorgen reëel zijn.
Ontkenning als vorm van geweld
Gedurende het gesprek blijft Elise benadrukken dat er ‘besluiten zijn genomen’. Maar de vader wil geen besluiten, hij wil dialoog. Hij wil gehoord worden, niet genegeerd. “Jullie bagatelliseren mijn zorgen. Jullie doen alsof het niet belangrijk is. Maar het is míjn kind,” zegt hij op een moment waarop de spanning hoorbaar oploopt.
Het bagatelliseren van zorgen en het uitblijven van erkenning zijn geen passieve handelingen. Ze werken door als vormen van institutioneel geweld – subtiel, maar diep destructief. De pijn zit niet alleen in het gemis van zijn dochter, maar ook in de voortdurende boodschap dat zijn emoties niet geldig zijn, zijn betrokkenheid niet telt, zijn inzichten niet welkom zijn.
Emoties als bewijs van betrokkenheid
Ironisch genoeg worden emoties in de jeugdzorg vaak geïnterpreteerd als een risico. Boosheid, verdriet, onmacht – allemaal tekenen van instabiliteit. Maar wat als die emoties juist het bewijs zijn van een diepgewortelde betrokkenheid? Wat als ze laten zien hoezeer een ouder zich verantwoordelijk voelt? In plaats van die emoties te benutten als ingang tot herstel en reflectie, worden ze vaak gebruikt als rechtvaardiging om de ouder verder buiten spel te zetten.
De vader laat in het gesprek zien hoe hij worstelt met die emotionele onderdrukking. Hij probeert rustig te blijven, rationeel. Maar de geladenheid van zijn stem verraadt een diepe pijn, een fundamenteel gemis.
“Mijn dochter is geen dossier. Ze is een mens. Net als ik.”
6: Het ontbreken van samenwerking en transparantie tussen professionals
Oftewel:
“We werken samen door het elkaar niet te zeggen.”
De ironie druipt van het gesprek met gezinsvoogd Elise Diepenhorst af als het gaat over samenwerking binnen jeugdzorg. De vader, vermoeid maar vlijmscherp, prikt moeiteloos door de façade van ‘multidisciplinair overleg’ en ‘professionele afstemming’ heen.
“Je zegt: ‘Het MDO heeft besloten’. Maar ik ben daar geen onderdeel van geweest. En niemand die zegt wie dat MDO is. Dus het MDO is een onzichtbare club. En daar moet ik me bij neerleggen?”
De ironie is schrijnend. Professionals die samenwerken in de beslotenheid van anonieme overleggen, zó transparant dat zelfs de betrokken ouders niet mogen weten wie de besluiten neemt, op basis van welke informatie, of zelfs waarom.
“Ik ben geen onderdeel van het overleg. Maar ik ben wél onderdeel van de uitkomst.”
Een simpele zin, maar een vlijmscherp inzicht: er is sprake van een bestuursstructuur waarin de gevolgen bij de ouder liggen, maar de input komt van een gesloten kaste. Dit is geen samenwerking, dit is eenrichtingsverkeer op een snelweg zonder afritten.
“Als ik een vraag stel, krijg ik een antwoord op een andere vraag. Als ik een zorg meld, wordt dat vertaald naar: u bent gespannen. Als ik me afvraag of de informatie klopt, wordt gezegd: het staat in het rapport.”
We horen hier niet alleen de frustratie, maar ook de verdraaide logica van een systeem waarin fouten zichzelf maskeren onder de vlag van bureaucratie.
“Niemand weet wat er precies besproken is, maar iedereen weet zeker dat het goed is.”
Een cynische constatering, die pijnlijk raak is. Want waar je als ouder hoopt op inhoudelijke gesprekken, wordt je terugverwezen naar het feit dat ‘de professional het besloten heeft’. Zelfs als die professional een andere is dan degene met wie je spreekt. Zelfs als je die professional nooit gezien hebt.
“Volgens mij moeten hulpverleners elkaar bijstaan, niet elkaar vervangen als het moeilijk wordt.”
Hier raakt hij een gevoelige snaar: het ‘samenwerken’ lijkt vooral te bestaan uit het doorgeven van het probleem aan de volgende die ‘minder betrokken’ is, en dus zogenaamd objectiever. De ironie is dat dit doorgeschoven pakket uiteindelijk niemand meer echt kent – behalve de ouder zelf. Maar die wordt niet geloofd.
En als het dan over oplossingen gaat? Dan ontstaat er ineens weer overleg. Een nieuw MDO, een volgende anonieme vergadering, een aanvullende rapportage.
“Ik zou willen dat jullie met elkaar praten vóórdat je een besluit neemt. Niet pas daarna om de schade te beperken.”
De vader verlangt geen perfectie. Hij verlangt samenwerking in de ware zin van het woord: overleg mét hem, niet alleen over hem.
De paradox van professioneel overleg
Wat Elise als ‘professioneel’ beschrijft, noemt de vader terecht ‘afstandelijk’. Wat zij ‘objectief’ noemt, noemt hij ‘onmenselijk’. Wat zij ziet als ‘afstemming’, beschrijft hij als ‘uitsluiting’. En de ironie is: ze hebben beiden gelijk – binnen hun eigen wereldbeeld.
Maar alleen één wereldbeeld draagt de pijn. En dat is die van de ouder.
“We hebben geen overleg. We hebben een muur waar ik tegenaan praat.”
En dat is misschien de scherpste uitspraak van allemaal. Want samenwerking zonder transparantie, zonder gelijkwaardigheid, zonder eerlijkheid – is geen samenwerking. Het is een theaterstuk waarin de ouder altijd figurant blijft, zelfs als het script over zijn kind gaat.
7: De rol van framing en vooringenomen beeldvorming
Oftewel:
“Wie het eerst liegt, liegt het best – mits het in het rapport staat.”
Samuel van Houten -1901-
In de theatrale wereld van jeugdzorg, waar het MDO de regie voert en de ouder zelden het script kent, speelt framing een hoofdrol. En niet zomaar een bijrolletje in de coulissen. Nee, framing is de leading lady, de diva van het drama, die met haar mascara-dramatische uithalen zelfs de waarheid zelf uit de zaal weet te jagen.
“Kijk, als je eenmaal in een rapport staat als ‘moeilijk in samenwerking’, dan kan je nog zo’n lekkere cake bakken of vriendelijk lachen – je blijft moeilijk.”
De vader weet het: beeldvorming in jeugdzorg is als nat beton. Zodra het gegoten is, is het nauwelijks nog te corrigeren. En zoals we in het gesprek horen, is die betonnen mal van aannames allang uitgehard.
“De gedragsdeskundige kent me niet. Maar ze voelt het wel aan.”
Het is een briljante vorm van sarcasme die de kern raakt. Want gevoelens van professionals – laten we die vooral niet verwarren met feiten – blijken bepalender dan observaties, interacties of zelfs verslaglegging. In het theater van jeugdzorg geldt: wie het mooist fluistert in het oor van de gedragsdeskundige, wint de scène.
“Mijn dochter zei iets wat niet klopte. En niemand die vroeg: klopt dat wel? Nee, want ze is een kind. En kinderen liegen niet. Behalve als het over moeder gaat, dan liegen ze ineens wél.”
Satirisch gezien zou je haast denken dat er een handleiding is:
Hoofdstuk 1: Kinderen spreken de waarheid, tenzij die waarheid ons niet uitkomt.
Hoofdstuk 2: Ouders liegen, tenzij ze iets zeggen dat we kunnen gebruiken tegen de andere ouder.
“Als ik iets zeg, is het een mening. Als moeder iets zegt, is het een observatie. Als een gedragsdeskundige iets zegt, is het een conclusie.“
De hiërarchie van waarheid. Een subtiel systeem dat haast Griekse tragedie-waardige verhoudingen kent. Waar ‘de vader’ de tragische held is, voortdurend ten onder gaand aan de misverstanden van een alwetend koor van hulpverleners.
En daar komt het hilarische moment van absurdisme:
“Volgens het rapport vond mijn dochter een vies zwart pakje onder het bed. Ik zou willen dat ze gewoon zei: het was een onderbroek. Dan had ik het tenminste kunnen wassen.”
Je zou er bijna een cabaretvoorstelling van maken. Want het probleem is niet het ondergoed – het probleem is dat het verhaal eromheen wordt opgetild tot Shakespeareaanse proporties. Er worden hele zorgconstructen op gebouwd. OTS-verlengingen, rapportages, risicotaxaties. Alles gebaseerd op een onderbroek. In het zwart. Onder een bed.
“Ze hebben een fantasie van een kind nodig om beleid op te baseren. En als ik het wil uitleggen, ben ik ’te betrokken’.”
Dat is waar de ironie écht schrijnend wordt. Want de ouder die wil meedenken, wordt weggeschreven als ‘overvragend’. De ouder die kritisch is, is ‘achterdochtig’. De ouder die niet meegaat in framing, wordt zelf geframed.
“Ik ben niet boos. Ik ben geïnterpreteerd als boos.”
Pijnlijk komisch, want het hele systeem is een machine die interpretaties als feiten opschrijft. Waar een frons een bewijs is van weerstand. Waar een stilte wijst op ontkenning. Waar nuance wordt weggepoetst in de voetnoot van een rapport, om plaats te maken voor de ‘kernpunten’.
En de kernpunten zijn altijd:
- De ouder is het probleem.
- De ouder moet veranderen.
- De ouder begrijpt het probleem niet.**
Daarom is het ook zo ‘handig’ dat framing werkt als zelfvervullende profetie. Een beetje als een waarzegger die zegt dat je ziek wordt, en dan vervolgens je eten vergiftigt om gelijk te krijgen.
Conclusie:
Als je ooit in een MDO zit en iemand vraagt wat de feiten zijn, zeg dan: “Het hangt ervan af wie het gezegd heeft.” En als je iemand hoort zeggen “we nemen alle signalen serieus”, weet dan dat jouw signaal waarschijnlijk net iets minder serieus genomen wordt dan dat van de collega die gisteren een boze e-mail van je kreeg.
Want bij jeugdzorg geldt:
“Feiten zijn wat gedragsdeskundigen voelen.”
“Framing is wat er overblijft als samenwerking ontbreekt.”
“En ouders… die hebben altijd de verkeerde toon.”
8: De rol van rapportages, aannames en interpretaties in de besluitvorming
In het telefoongesprek met Elize Diepenhorst komt pijnlijk duidelijk naar voren hoe groot de invloed is van rapportages en hoe aannames en interpretaties daarin onmiskenbaar hun stempel drukken op besluitvorming. De context: vader spreekt Elize aan op de onjuistheden in het rapport van gedragsdeskundige Karen Singendonk. Elize blijft daarin afwachtend, haast ontwijkend. Dit thema raakt aan de kern van rechtsstatelijkheid: mag een gecertificeerde instelling haar besluiten baseren op interpretaties, zonder hoor en wederhoor?
“Er staat in dat rapport dat mijn dochter een zwart pakje heeft gezien, iets dat als ‘vies’ werd geïnterpreteerd. Maar dat is nooit besproken, nooit bevestigd, nergens geverifieerd.”
De ironie is schrijnend: een jeugdzorginstelling, die geacht wordt te handelen op basis van zorgvuldigheid en kindbelang, lijkt hier te vertrouwen op het fluïde geheugen van een jong kind en de suggestieve interpretatie van een vertrouwenspersoon, zonder enig tegenonderzoek.
Artikel 3.3 van de Jeugdwet verplicht professionals tot het betrekken van ouders bij besluitvorming en hen serieus te nemen als partner in de hulpverlening. Daarnaast staat in artikel 8 van het EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven.
“Maar ik heb nergens de kans gekregen om hier op te reageren. Jullie blijven hangen in een narratief dat nooit van mij komt. Het is altijd: dit hebben we gehoord, dit lijkt ons het beste.”
Ook artikel 1:247 BW schrijft voor dat ouders verantwoordelijk blijven voor de verzorging en opvoeding van het kind, en dat ingrijpen van buitenaf noodzakelijk moet worden gemotiveerd.
In plaats daarvan ontstaat er een gevaarlijk precedent: rapportages worden een waarheid op zich. Vader zegt hierover:
“Jullie schrijven dat ik grensoverschrijdend gedrag heb vertoond. Maar op basis waarvan? Op basis van een fantasie? Van een kind dat loyaliteitsproblemen heeft? Waar is de waarheidsvinding?”
Pedagogisch gezien leidt dit tot verwarring bij het kind. Wanneer verschillende volwassenen tegenstrijdige verhalen vertellen over wat ‘waar’ is, verliest het kind zijn ankerpunten. Dat werkt hechtingsproblematiek in de hand – een thema dat eerder in het gesprek ook wordt benoemd.
“Het hele idee dat ik mijn dochter niet mag corrigeren omdat ze ‘mag liegen’ volgens jullie… dat is toch bizar? Dan leer je een kind dat er geen grenzen zijn, geen waarheid. Dat is geen bescherming. Dat is pedagogische verwaarlozing.”
De juridische realiteit botst hier frontaal met de praktijk: rapportages zijn doorslaggevend, zelfs wanneer ze aantoonbaar fouten bevatten. En bij gebrek aan een systeem van toetsing, correctie of tuchtrechtelijke aansprakelijkheid, blijft het voor ouders bij frustratie.
- Creëer verplichte feedbackmomenten op rapportages vóórdat deze worden gebruikt in besluitvorming.
- Leg juridisch vast dat ouders formeel gereageerd moeten hebben op rapporten vóórdat die gebruikt worden in rechtszaken.
- Zorg voor onafhankelijk toezicht op de inhoud van rapportages.
- Voorkom het gebruik van subjectieve bewoordingen zonder feitelijke onderbouwing.
Het gesprek met Elize laat zien dat transparantie en juridische correctheid essentieel zijn om te voorkomen dat subjectieve aannames het leven van ouders en kinderen blijvend schaden.
8: De behoefte aan reflectie en verantwoordelijkheid binnen jeugdzorgorganisaties
“We kunnen allemaal leren van terugkijken.”
In het telefoongesprek met Elize Diepenhorst wordt impliciet én expliciet duidelijk hoe groot het gemis aan structurele reflectie binnen jeugdzorgorganisaties kan zijn. Wat begint als een poging tot dialoog, mondt al snel uit in frustratie over het uitblijven van erkenning en professionele terugkoppeling. De ouder in dit gesprek formuleert een belangrijke les voor het hele jeugdzorgsysteem:
“Je kan fouten maken, daar heb ik echt geen probleem mee. Maar zeg het dan gewoon. Zeg: dit hadden we anders moeten doen.”
De behoefte aan verantwoording is hier niet vergeldend, maar helend. In een systeem waarin ouders jarenlang geconfronteerd worden met rapportages, aannames en beslissingen zonder ruimte tot weerwoord, is de roep om reflectie essentieel. Niet alleen voor het herstel van vertrouwen tussen ouder en organisatie, maar ook voor de ontwikkeling van de professional zelf. Want wie niet terugblikt, herhaalt zijn blinde vlekken.
“Ik ben vijf jaar lang in stilte gehouden. Dan mag ik nu toch wel iets terugzeggen?”
De ouder vraagt niet om excuses, maar om dialoog. Om de kans dat een professional leert van wat er is gebeurd. Een stap richting herstel kan al beginnen bij de simpele vraag: “Wat heeft dit traject met u gedaan?” Maar die vraag blijft uit.
Reflectie is onmisbaar voor kwaliteit. Binnen andere beroepsgroepen is intervisie, collegiale toetsing en periodieke feedback de standaard. In de jeugdzorg, waar beslissingen diepe sporen trekken in het leven van kinderen en ouders, zou dat niet anders mogen zijn.
“Zeg gewoon: dit was niet goed. En leer ervan. Dan zijn we al veel verder dan we nu zijn.”
De kernboodschap van dit thema is simpel maar krachtig: feedback is geen bedreiging, het is een kans. Een kans op herstel. Een kans op groei. En vooral: een kans om kinderen en ouders beter te dienen.
Zonder reflectie geen verbetering.
Zonder verantwoordelijkheid geen herstel.
Zonder feedback geen jeugdzorg.
Oproep tot actie: Laat jeugdzorgorganisaties structureel werk maken van terugkijken. Organiseer feedbackgesprekken met ouders na afloop van een traject, met ruimte voor openheid, verantwoording en eventueel herstel. Benoem dit expliciet als onderdeel van het professionele handelen. Want pas dan kunnen we echt zeggen dat we leren van het verleden — en dat kinderen en ouders ertoe doen.






